Het comfort/beleving-paradigma

In de westerse wereld leeft een groot deel van de mensen in het zogeheten comfort/beleving-paradigma: mensen zijn er op gericht een zodanig bestaan op te bouwen dat het comfortabel is en zoveel mogelijk gevuld met positieve of gelukzalige belevingen. Men meent op die manier zijn levensgeluk te realiseren. Simpel gezegd: als je ervoor zorgt dat je genoeg materiele welstand opbouwt en genoeg relaties, dan kan je leven in een comfortabele woning, lekker eten, comfortabel rijden in een luxe auto, genieten van verre reizen, ontspannen samenzijn met familie en vrienden, avonturen beleven en ook een paar keer per jaar op vakantie gaan, kortom gelukkig zijn.  

Door de klimaatcrisis is het comfort/beleving-paradigma onder druk komen te staan. Voor het klimaat is het niet goed dat mensen rijden in auto’s op gas of benzine, het vliegtuig pakken om verre reizen te maken, vlees, kaas of andere luxeproducten eten, plastic gebruiken, kleding kopen die op milieuvervuilende manier is gemaakt enzovoorts. De klimaatgeboden en verboden (niet vliegen, geen vlees eten, enzovoorts) houden een aantasting van het comfort en de beleving in, en zullen door mensen die het comfort/beleving-paradigma aanhangen als remmend (niet positief) worden ervaren. De meesten passen zich tot op zekere hoogte wel aan maar niet met enthousiasme. Met alle verboden en geboden moeten ze in hun beleving ‘betalen’ voor iets wat ze al hebben, namelijk een aarde en de natuur, ofwel betalen voor een sigaar uit eigen doos.

Natie-gebonden eco-humanisme

Vanuit een ander paradigma (dan het comfort/beleving-paradigma) bekeken echter kunnen de klimaatgeboden en verboden ook als positief worden ervaren. Om dit paradigma te beschrijven zou ik willen vragen je voor te stellen dat je eigenaar bent van een tuin die vol mooie bloemen, gras, planten en bomen staat. Als je zo’n tuin hebt gerealiseerd, moet je hem onderhouden. Het werken in je eigen tuin, het weghalen van onkruid, het bewateren van planten en gras, het snoeien van bomen, is een activiteit die op zichzelf gelukbrengend kan zijn. Wie liefdevol het ecosysteem ‘tuin’ verzorgt, ziet de vruchten van zijn liefde om zich heen groeien en bloeien. Een ecosysteem (eco komt van het Griekse ‘oikos’ wat woonplaats of huis betekent) is een woonplaats of leefomgeving waar verschillende componenten met elkaar in interactie staan en een functioneel geheel vormen (systeem komt van het Griekse ‘systema’ wat samenstel of geheel betekent). Ook begrijp je dat het ecosysteem ‘tuin’ in grotere ecosystemen is ingebed, en dat een slechte staat van de grotere ecosystemen een negatieve invloed heeft op de tuin en vice versa. Denk aan zure regens, vervuilde lucht, afname van de biodiversiteit enzovoorts.

Op soortgelijke wijze kunnen wij mensen onszelf (onze lichaam en geest) zien als het centrum van een ecosysteem dat weer in grotere ecosystemen is ingebed. Het liefdevol verzorgen van ons eigen lichaam, onze eigen geest, en het liefdevol aandacht besteden aan de ecosystemen eromheen kan een gelukbrengende activiteit zijn als men daarvoor de goede geesteshouding bij zichzelf aankweekt. Denk bijvoorbeeld aan het niet consumeren van suiker, sigaretten of alcohol om je eigen lichaam vrij van gif te houden, het schoonmaken van je straat en je huis, het verzorgen van je tuin, het scheiden van afval, het opvangen van regenwater enzovoorts. Elke keer dat je niet met je vervuilende auto rondrijdt, is een bijdrage aan een schoner ecosysteem. Gezond eten en jezelf goed verzorgen, lijkt op het actief onderhouden van jouw tuin, rijk aan planten, bloemen en bomen.

Natuurlijk, handelingen die het kleine ecosysteem betreffen (jouw lichaam en geest, en de directe leefomgeving) leiden sneller tot een zichtbaarder resultaat en dankbaarheid. Handelingen die de grotere ecosystemen waar jouw kleine ecosysteem, het micro-ecosysteem, van afhankelijk is betreffen, spreken minder tot de verbeelding. Wie minder of geen vlees eet, ziet daarvan niet direct de gevolgen. Hetzelfde geldt voor minder reizen en vakanties.

Vanuit het comfort/beleving-paradigma bekeken is het laten liggen van een sigaret voor een verstokte roker het opgeven van een stuk comfort en plezier, een offer, terwijl vanuit het tuin-paradigma deze handeling gelijkstaat aan je longen vrijhouden van vervuiling, een handeling die tot dankbaarheid stemt. Op soortgelijke wijze geldt dat tal van klimaatgeboden en verboden in het tuin-paradigma niet als negatief worden ervaren, maar als een positieve bijdrage aan, en een actief vormgeven van ons micro-ecosysteem waarvan ons lichaam en geest het centrum zijn. Actief bijdragen aan het floreren van dit ecosysteem is als het onderhouden van een mooie tuin.

Naties

Onze hedendaagse wereld is echter niet ingedeeld in ecosystemen maar in naties. Of dat nu wenselijk is of niet, het is de realiteit waar we rekening mee moeten houden. Naties kennen over het algemeen een scherpere afgrenzing dan ecosystemen. Menselijke individuen streven in principe allen op eigen wijze hun eigen welzijn na, maar het menselijke samenleven in een natie, of in een kleiner verband zoals een gezin, familie of buurt, kent ook zoiets als algemeen welzijn: een mens is voor zijn eigen welzijn afhankelijk van het welzijn van de mensen met wie hij samenleeft en van wie hij meer of minder afhankelijk is, en daarnaast van de ecosystemen waar hij deel vanuit maakt. Simpel gezegd: als het slecht gaat met de mensen van wie jij afhankelijk bent (bijvoorbeeld je ouders, of je echtgenoot en kinderen), heeft dat negatieve invloed op jouw welzijn, en als het slecht gaat met de mensen in de buurt waar jij woont, heeft dat negatieve invloed op jou. Op natieniveau bekeken, is het slecht voor jou als het land waar je leeft in grote moeilijkheden verkeert, door grote werkeloosheid, ernstige milieuvervuiling, oorlog of politieke twisten.

Normen, waarden en rechten

Een natie, en ook de kleinere verbanden daarin (gezin, buurt enzovoorts) kennen zoiets als algemeen welzijn, en deelnemers hebben er belang bij dat het algemeen welzijn van voldoende hoog niveau is. Nu heeft algemeen welzijn een zekere mate van abstractie (hoe meet je dat?) en daarom kan je niet van individuen verwachten dat ze bij elke handelingen na gaan denken wat de impact ervan op het algemene welzijn is. De meeste samenlevingen lossen dit probleem op door een aantal algemene gedragsrichtlijnen op te stellen die het algemene welzijn moeten bevorderen. We hebben het dan over normen (geboden en verboden), waarden (nastrevenswaardige zaken) en rechten.[1] Dergelijke normen, waarden en rechten zijn in feite vastgelegde (gefixeerde) gedachten over wat goed is in een bepaalde situatie.

Het is van belang hierbij op te merken dat de normen, waarden en rechten het algemene welzijn moeten dienen en niet andersom. Staan bepaalde normen het algemene welzijn in de weg, dan dienen ze aangepast te worden. Stel je voor dat je in een land komt waar het buitengewoon slecht is gesteld met het algemene welzijn (iedereen is doodongelukkig) en dat iemand zou zeggen: ‘Ja, dat komt door onze normen en waarden, maar ja die gaan we niet veranderen, want normen en waarden zijn belangrijker dan geluk.’  Dat zou dat de omgekeerde wereld zijn.

De hedendaagse mens leeft dus in een natie waarin zoiets als algemeen welzijn belangrijk is voor zijn geluk, en waar een stelsel van normen, waarden en rechten bestaat om hem te steunen in het maken van keuzes die het algemene welzijn bevorderen of althans niet verslechteren. In het (natiegebonden) tuin-paradigma zijn er vier zeer belangrijke waardes namelijk flexibiliteit, diversiteit, verbondenheid en tolerantie.

Flexibiliteit

Flexibiliteit, zich aan kunnen passen aan veranderende omstandigheden, is een basiselement van al het leven. Wil een ecosysteem met mensen floreren en zich kunnen aanpassen aan veranderende omstandigheden dan moeten er voldoende flexibiliteit bij mensen zijn.

Diversiteit

Diversiteit zorgt in een ecosysteem met mensen voor een rijkdom aan levensvormen – iets wat in zich al mooi is –  waardoor het ecosysteem flexibeler is en zich beter kan aanpassen aan veranderende omstandigheden. Een ecosysteem met slechts 1 of 2 levensvormen is inflexibel en gaat vroeger of later ten onder aan zijn eigen monocultuur. Denk bijvoorbeeld aan een landbouwperceel met alleen maisplanten. Als deze planten ziek worden, of als een bepaalde diersoort het op mais heeft voorzien, dan is dit ‘ecosysteem’ snel verwoest.

Verbondenheid

Ondanks dat diversiteit belangrijk is, moet de diversiteit niet onbeperkt zijn. Fundamentele behoeftes van mensen zijn onder andere veiligheid, stabiliteit, orde en sociale binding. Diversiteit die niet rust op een basis van verbondenheid kan niet in deze behoeftes voorzien. Neem als voorbeeld een gemiddelde woonwijk in Nederland waar hoofdzakelijk autochtone Nederlanders wonen. Stel je nu voor dat er plotseling een grote groep immigranten van verschillende herkomstlanden in die wijk komt wonen, en dat deze 50% van de bevolking uitmaakt. Al deze immigranten brengen andere waarden en normen, andere talen, referentiekaders, geschiedenissen, en gewoontes met zich mee. Daarnaast zullen een aantal van hen wellicht tijdelijk blijven en dus minder hechting met buurt, medemensen hebben. Ook is het waarschijnlijk dat ze meer loyaliteit aan hun herkomstland hebben, dan aan Nederland. Zo’n immigranteninstroom is voor sociologen heel interessant, maar gaat ten koste van de levenskwaliteit in de wijk (algemeen welzijn). Allereerst is de behoefte aan veiligheid in het geding. “Wie zijn die andere mensen, en welke normen houden ze erop na?” Onbekendheid met anderen, houdt ook onvoorspelbaarheid in en daarmee onveiligheid. Die onveiligheid ontstaat niet zozeer doordat de immigranten crimineel zouden zijn, maar door het ontbreken van verbondenheid. Een autochtone Nederlander met een lekke fietsband die in de oude situatie (alleen autochtone Nederlanders) willekeurig ergens zou durven aanbellen om naar een fietspomp en een emmer water te vragen, bedenkt zich nu dat degene die open doet hem misschien niet eens verstaat, daarnaast wellicht ook niet weet wat een fietspomp is, en los daarvan het waarschijnlijk ongepast vindt dat een vreemde bij hem aan de deur belt, en mogelijk zelfs wantrouwend reageert en agressief wordt. Een autochtone Nederlander die het bloed langs zijn ramen ziet druipen en niet weet dat zijn islamitische bovenbuurman een schaap op zijn balkon aan het slachten is voor het offerfeest, schrikt zich wellicht dood, en zal niet even gezellig aankloppen bij zijn bovenbuurman om even een praatje gaan maken over wat hij allemaal op zijn balkon aan het doen is.

Los van het gebrek aan gemeenschappelijke normen en waarden in zo’n multiculturele wijk kan er ook nog sprake zijn van conflicterende normen en waarden. Denk aan een imam die zijn mannelijke toehoorders voorhoudt dat je je vrouw mag slaan, zolang je het maar niet te hard doet. Een immigrant uit Somalië die zijn dochter laat besnijden en voor het leven verminken is een ander voorbeeld. Of denk aan een autochtone Nederlandse jongen die met een meisje van ouders uit Marokko in het café een biertje gaat drinken, en vervolgens zich de woede van de Marokkaanse familie op de hals haalt, omdat hij de familie-eer heeft gekrenkt. 

Afgezien van het gebrek aan gemeenschappelijke gewoontes, normen en waarden, taal, referentiekader en geschiedenis in zo’n multiculturele wijk, is er ook nog zoiets als een gebrek aan hechting en loyaliteit. Veel immigranten zijn er komen wonen voor het werk, en niet van plan lang in Nederland te blijven. Ze zijn daarom ook niet geneigd om te investeren in de buurt en de band met de bewoners. Ze investeren liever in hun land van herkomst waar ze eens naar terug willen.

Let wel, deze problemen van algemeen welzijn ontstaan niet omdat immigranten slecht zijn en autochtone Nederlanders goed. Ze ontstaan door het gebrek aan verbondenheid tussen al die groepen. Te veel culturele diversiteit in een samenleving maakt het leven onveilig, inefficiënt en onvoorspelbaar. Dit probleem heeft in de kern ook niets met racisme en vreemdelingenhaat te maken, al kan een reactie op deze problemen natuurlijk wel racisme of vreemdelingenhaat zijn.

Kortom, diversiteit moet rusten op een basis van verbondenheid. We willen, om in onze metafoor te blijven, een mooie tuin met veel biodiversiteit, maar we willen geen chaotische wilde tuin.

Tolerantie

Een belangrijke waarde in het gemeenschappelijke normen- en waardenkader is tolerantie ten opzichte van alles wat afwijkt van jou, maar tegelijkertijd het algemene welzijn bevordert of althans niet verslechtert. Ik noem dit goede tolerantie. Simpel gezegd: je bent (in goede zin) tolerant ten opzichte van je buurman die drie keer per dag yoga doet (hoewel jij yoga misschien onzin vindt) omdat niemand daar last van heeft. Je bent (in goede zin) tolerant ten opzichte van dat homoseksuele echtpaar ondanks dat je heteroseksueel bent. Daar staat tegenover dat de samenleving intolerant moet zijn ten opzichte van afwijkende gedragingen die het algemene welzijn ondermijnen. Denk aan een buurman die om drie uur in de nacht keihard rockmuziek draait en iedereen uit zijn slaap houdt. Dit gedrag door de vingers zien zou een vorm van slechte tolerantie zijn. De samenleving moet bijvoorbeeld ook intolerant zijn ten opzichte van die imam die preekt dat homoseksualiteit een doodzonde is.  

Kort samengevat: weinig goede tolerantie leidt tot een gebrek aan diversiteit, en dus monocultuur (denk aan een dorpje in de bible belt), en teveel slechte tolerantie leidt tot ongebreidelde diversiteit, ofwel chaos.

Internationaal

Een natie, zoals de Nederlandse, maakt deel uit van een wereld met andere naties. Deze naties werken vaak samen in zogeheten coalities. Nederland maakt deel uit van de Europese Unie en heeft zijn landsverdediging belegd bij de NATO waar de VS een hoofdrol in spelen. Tegenover de EU en de VS staat momenteel een gelegenheidscoalitie van China, Rusland, Iran en Noord-Korea. Naties of coalities van naties concurreren vaak met elkaar op economisch gebied maar ook op het gebied van schaarse grondstoffen en invloedsferen.[2] De meeste naties zijn voor grondstoffen en andere zaken (denk aan lucht en water) afhankelijk van andere naties. Denk bijvoorbeeld aan Israël dat voor het water van de Jordaan afhankelijk is van Syrië dat de toevoer tot het meer van Galilea in handen heeft. Israël is ook afhankelijk van de VS en de EU voor zijn veiligheid.

Internationale concurrentie is anders van aard dan de vrije concurrentie tussen bedrijven in een land als Nederland. Het algemene welzijn in Nederland is gediend met vrije concurrentie tussen bedrijven, en de wetgeving in Nederland probeert er voor te zorgen dat alles volgens de regels van het spel verloopt. Internationale concurrentie heeft een veel zwakkere wettelijke basis. Er is weliswaar zoiets als een internationale rechtsorde, en er is een Wereldhandelsorganisatie maar regelmatig breken er twisten en handelsoorlogen uit. Bij internationale concurrentie kan de vrijheid, welvaart of zelfs het overleven van een natie in het geding zijn. Denk bijvoorbeeld aan Israël. Als de concurrentiepositie afneemt en het land economisch ernstig verzwakt, komt het overleven van deze natie in gevaar. Een goed draaiende economie is noodzakelijk om een goed militair apparaat in stand te houden.[3] Oorlog kan je alleen langdurig volhouden, als de economie eronder je daartoe in staat stelt. Zonder bepaalde economische reserves (olie, voedsel, wapens, geld)[4] is een langdurige oorlog moeilijk vol te houden.

Coalities van landen die elkaar beconcurreren moeten ervoor zorgen dat ze economisch niet elkaar achterlopen. Zou bijvoorbeeld de EU, en daarmee Nederland, economisch ernstig achterop raken ten opzichte van de coalitie Rusland, China en Iran, dan brengt dit grote veiligheidsrisico’s met zich mee. Denk bijvoorbeeld aan de voormalige Sovjet-Unie die de VS economisch niet kon bijbenen, en in elkaar is gestort. Het is geen optie voor de EU om voor nulgroei of krimp te kiezen als China inzet op stevige economische groei en innovatie.

We zien dus dat binnen een natie zoiets als algemeen welzijn een helder concept is, en het ook voor alle deelnemers loont om een bijdrage aan het algemene welzijn binnen de natie te leveren, maar dat we internationaal niet zomaar van algemeen welzijn kunnen spreken. Zolang er naties zijn op deze aarde, en sommige van hen, al dan niet in de vorm van natie-coalities, met elkaar in concurrentie zijn over schaarse grondstoffen of territorium, kan het zijn dat het welzijn van natie B slecht is voor het welzijn van natie A. Simpel gezegd: het kan voor natie A lonen om ervoor te zorgen dat het met natie B slecht gaat. In het geval dat natie A en natie B in een vernietigingsoorlog met elkaar verwikkeld zijn, hoeft dat helemaal geen betoog. Samengevat: het zou mooi zijn als de wereld zodanig in elkaar stak dat er algemeen welzijn op wereldschaal is, waar we allemaal naar zouden kunnen streven, maar de huidige situatie in de wereld maakt dat vooralsnog een utopie.

Omdat elke natie deel uit maakt van een internationale wereld met coalities en machtsblokken, en omdat er schaarste is aan grondstoffen en grond, moet men binnen een natie het algemene welzijn nastreven rekening houdend met de internationale verhoudingen. Economische krimp kan wellicht goed zijn voor het milieu, maar het kan slecht zijn voor de veiligheid van een land. Er zal een balans moeten worden gezocht tussen algemeen welzijn binnen de natie en veiligheid ten opzichte van andere naties.  

Natie-gebonden eco-humanisme

Het paradigma waarin het welzijn van mensen binnen een natie, natuur en ecosysteem wordt nagestreefd, rekening houdend met internationale verhoudingen, noem ik natie-gebonden eco-humanisme. Belangrijk daarin is menselijke verbondenheid binnen een natie via gemeenschappelijke taal, normen en waarden, gewoontes[5] enzovoorts waardoor het algemene welzijn wordt bevorderd of in standgehouden. Het gaat daarin dus niet zozeer om de specifieke en toevallige wijze waarop die verbondenheid vorm heeft gekregen (deze taal, deze normen en waarden, dit referentiekader). Natie-gebonden eco-humanisme is dus iets heel anders dan nationalisme waarin zoiets abstracts als het nationale, de volksziel of de heilige natie wordt gepropageerd. Natie-gebonden eco-humanisme vindt niet de ene natie beter dan de andere, of het ene volk of ras beter dan het andere.

Ik lever graag een bijdrage aan het nadenken over en vormgeven van het besproken natie-gebonden eco-humanisme. Hoe kunnen we ervoor zorgen dat het natie-gebonden eco-humanisme het comfort/beleving-paradigma vervangt?

Het christelijke paradigma als sta-in-de-weg voor het natie-gebonden eco-humanisme

Mijn missie is het terugdringen of bestrijden van paradigma’s die het nieuwe paradigma in de weg staan. Een daarvan is het oude christelijke paradigma. Voordat het comfort/beleving-paradigma in Europa doorbrak, was het christelijke paradigma dominant. Het levensdoel van veel mensen was niet comfort ervaren en spannende dingen beleven, maar het eeuwige gelukkige leven in het hiernamaals waardig worden door de leefregels van Jezus na te volgen. Dit christelijke paradigma lijkt grotendeels verdwenen in West-Europa maar de restanten ervan zijn nog overal in ons denken aan te wijzen, zonder dat we ons daarvan bewust zijn, iets wat we verderop zullen laten zien. Het christelijke paradigma, hetzij actief beleefd door mensen, hetzij alleen nog aanwezig in restant-vorm, is een sta-in-de-weg voor het natie-gebonden eco-humanisme.[6]

Verder dient opgemerkt te worden dat het christelijke paradigma in Oost-Europa – Rusland, Hongarije, Polen – en in de VS, en Zuid-Amerika nog steeds erg dominant is. We zien dat onder andere aan anti-abortus- en anti-euthanasie-wetgeving. We zien het aan de discriminatie van homoseksuelen in Rusland en Hongarije, en de cultuurstrijd in de VS.

Waarom nu precies is het christelijke paradigma zo’n sta-in-de-weg voor het nieuwe paradigma? Allereerst dienen we op te merken dat het christelijk geloof allerlei varianten kent. Aan de linkerkant is daar een fundamentalistische versie waarin de verhalen die in de evangelies staan letterlijk worden geloofd. Jezus is daarin zoon van God, opgestaan uit de dood, en ten hemel gestegen; iedereen die zijn geboden volgt, zal lichamelijk uit de dood opstaan en het eeuwige gelukkige leven deelachtig worden. Aan de rechterkant staat een versie van het christelijk geloof waarbij je eigenlijk niet meer van geloof kan spreken. In die versie is Jezus een leermeester, een humanist die een evangelie van empathie en medemenselijkheid heeft gepredikt. Verhalen zoals Jezus’ opstanding uit de dood moeten in die versie worden opgevat als metaforen en vergelijkingen voor geestelijke wederopstanding. Waar het om draait, is medemenselijkheid, en niet een mooi leven na de dood. Die versie is in feite een vorm van humanisme, waarbij Jezus als een bijzonder persoon wordt vereerd. Ik noem dit Jezisme.

Historisch gezien kan je in Europa een ontwikkeling zien waarbij de fundamentalistische versie van het christelijke geloof aan kracht en aanhang heeft verloren, en geleidelijk is overgegaan in een humanistische versie. Dit neemt niet weg dat in bepaalde delen van de samenleving de fundamentalistische versie nog steeds wordt aangehangen, of dat er soms weer een tegenbeweging is die weer naar meer fundamentalisme beweegt. En ook in Europa is het mogelijk dat door veranderende omstandigheden (ineenstorten van de economie met chaos en armoede als gevolg, een derde wereldoorlog) er een beweging in de richting van het oude christelijke paradigma op gang komt.   

Als ik in het vervolg spreek over het christelijke paradigma heb ik de fundamentalistische versie van het christendom voor ogen, en het verlies aan aanhang en kracht daarvan vat ik op als een geleidelijk zwakker worden en uitdoven van het paradigma.[7]

Ik richt me in deze bespreking op het christelijke paradigma in zijn volle kracht. Waarom is dit een sta-in-de-weg voor het nieuwe paradigma? Ik gaf reeds eerder aan dat het nieuwe paradigma vier belangrijke waarden kent, namelijk flexibiliteit, diversiteit, verbondenheid en tolerantie.

Intolerantie

Het christelijke paradigma is in de kern intolerant naar andere wereldvisies. Volgens dit paradigma is er slechts één god en die is almachtig. Andere niet-menselijke en niet-dierlijke wezens zijn engelen (helpers van God) of duivels (vijanden van God). Een religie zoals die van de hindoes bijvoorbeeld met zijn honderden goden, heeft er geen probleem mee een andere onbekende god, zoals de christelijke god, te vereren. “Er zijn al heel veel goden, waarom niet nog een erbij?” Omgekeerd geldt dit niet. Alle andere goden dan de christelijke god zijn in het christelijke paradigma niet bestaand, en als ze wel bestaan, moeten het duivels zijn, en dus is het vereren van hen een doodzonde. Denk bijvoorbeeld aan goden van de Inca’s zoals Inti, Viracocha, Pachamama en Illapa die door de Spaanse veroveraars van Peru tot demonen werden gedegradeerd.

Het christelijke paradigma kent ook een grote intolerantie ten opzichte van twijfelaars en afvalligen. Het christelijke geloof leert de lichamelijke opstanding uit de dood, ofwel het probeert een mens te laten geloven dat zijn dode lichaam, aangevreten door de wormen, uit het graf zal opstaan en weer als nieuw wordt. Ons lichaam echter maakt deel uit van een ontzagwekkende natuur die onverbiddelijke wetten van leven, verval en dood volgt. Een mens ziet zijn leven lang dieren- en mensenlichamen opgroeien, sterker worden, verouderen en doodgaan. Nieuwe jonge lichamen verschijnen, maar het gebeurt nooit dat een uit elkaar gevallen lichaam weer als nieuw wordt. Wie het opstandingsverhaal wil geloven, moet als het ware tegen de ontzagwekkende natuur in geloven. Geen mens kan zo’n zware klus alleen klaren. Het lijkt op het wegduwen van een zwaar rotsblok. Een mens is niet sterk genoeg daarvoor, maar duizenden mensen samen wel. Al deze mensen samen kunnen wel het onmogelijke geloven, en iedere deelnemer haalt zijn kracht uit al die andere mensen die allemaal zeggen dat ze dit geloven. Geloof in de lichamelijke opstanding uit de dood doe je niet alleen maar met zijn allen. “Ik geloof omdat jij gelooft” en vice versa. Omdat mensen van elkaar afhankelijk zijn om dit te kunnen geloven, is er grote intolerantie ten opzichte van twijfelaars en afvalligen. Twijfelaars schenden de stilzwijgende afspraak van het christelijk geloof, namelijk dat je nooit alleen, maar altijd met zijn allen gelooft. Kortom: twijfelaars ‘spelen niet meer mee’ en verpesten het voor de rest van de groep. Iemand die als christen openlijk aan het opstandingsverhaal twijfelt, herinnert de andere christenen aan iets waar zij liever niet of nooit meer aan denken, namelijk dat ze diep vanbinnen ook twijfelen. Dit zal er toe leiden dat zij willen laten zien dat ze niet twijfelen, ofwel helemaal zeker van hun geloof zijn. Dat kunnen ze laten zien door een onomkeerbare daad te plegen, een daad van extreme intolerantie, die je alleen durft te plegen als je absoluut ‘zeker’ van je zaak bent, namelijk een mens (in dit geval de twijfelaar) verbranden of executeren. Denk bijvoorbeeld aan alle ketterverbrandingen en executies in de middeleeuwen. Op die manier ‘bewijst’ de groep dat er geen twijfels zijn, en ze ruimt tegelijkertijd de persoon op die het voor iedereen verpest. Hetzelfde geldt natuurlijk voor iemand die openlijk verklaart dat hij niet meer gelooft.

Verder is het christelijke geloof intolerant naar andersdenkenden. Het is een bekeringsgeloof, ofwel een geloof dat mensen die een andere religie aanhangen probeert tot het christendom te bekeren. Dat is de verklaring voor het feit dat er momenteel zo’n 2 miljard christenen op aarde zijn.[8] Het christelijk geloof is in de ogen van de aanhangers ervan an offer you can’t refuse. Wie wil er nu niet een eeuwig gelukkig leven na de dood? Geen enkele religie, behalve de islam, heeft zoiets moois in de aanbieding. “Als je dat afwijst, ben je niet goed bij je hoofd. En het is niet alleen dom, maar ook nog ondankbaar want Jezus heeft volgens de christelijke leer gruwelijk aan het kruis geleden om de mensheid, en dus jou, dit mooie geschenk te geven. En dat sla jij dan gewoon af?” Afwijzen van het christelijke geloof leidt bij christenen tot wrevel en onbegrip. Als iemand dan niet met zachte hand de goede kant opgaat, moet het maar met harde hand, voor zijn eigen bestwil.

Christelijke samenlevingen zijn tenslotte intolerant ten opzichte van seculiere samenlevingen die veel vrijheden en diversiteit hebben. Die zijn zondig en verloederd (denk aan de Bijbelse steden Sodom en Gomorra die vernietigd moesten worden) in de ogen van de christenen. Kijk bijvoorbeeld eens hoe er in Rusland over West-Europa wordt gedacht.

Kortom het christelijke geloof is buitengewoon intolerant ten opzichte van andere wereldvisies, ten opzichte van twijfelaars en afvalligen, andersdenkenden, en samenlevingen die veel vrijheden en diversiteit kennen.

Rigide

Ook met de flexibiliteit is het slecht gesteld in een samenleving die door het christelijk geloof wordt gedomineerd. We merkten al eerder op dat normen, waarden en rechten gefixeerde (rigide) gedachten zijn die het algemene welzijn moeten bevorderen. Als ze hierin niet slagen dienen ze te worden aangepast (flexibel). De normen en waarden zijn er voor het welzijn, niet andersom. Bij het christendom is het andersom. De christelijke normen en waarden komen volgens de christen van God en zijn dus heilig en hebben eeuwigheidswaarde. Wat God aan geboden en verboden heeft uitgevaardigd, mag de mens niet veranderen. Als een christen zich niet goed voelt bij de christelijke normen en waarden (denk aan homoseksuelen), moet hij zich maar aanpassen. Als hij zich dan nog steeds ongelukkig voelt, dan heeft hij pech.[9] Vanuit het perspectief van aards geluk en welzijn echter is er sprake van de omgekeerde wereld. Als bepaalde normen en waarden niet meer of niet langer het aardse welzijn dienen, dan moeten ze worden aangepast (flexibel). Bij veranderende tijden en omstandigheden kan rigiditeit op dit gebied tot een grote mismatch leiden tussen normen en waarden aan de ene kant en aard welzijn aan de andere kant.  We hebben dit gezien in de jaren zestig in Nederland, waarin het christelijke volksdeel zich begon te emanciperen en niet zich langer bekneld wilde voelen door christelijke hoogwaardigheidsbekleders.

Monocultuur

De christelijke normen en waarden, die volgens de christenen van God komen, hebben een bepaald type mens, een bepaald type samenleving, en een bepaald type gedrag voor ogen: de heteroseksuele mens die trouwt, de christelijke geboden volgt, de christelijke wereldvisie hanteert, een gezin sticht, zijn kinderen christelijk opvoedt, naar de kerk gaat, enzovoorts. Alles wat daarbuiten valt – homoseksuelen, transgenders, heidenen, atheïsten, twijfelaars, afvalligen, aanhangers van een andere religie enzovoorts – deugt niet, dient zich te conformeren of te verdwijnen. Zo dreigt er een monocultuur in een samenleving te ontstaan, een totaal gebrek aan diversiteit.

Geen goede motivatie voor het oplossen van de klimaatcrisis

De ecosystemen op aarde verkeren in een grote crisis (klimaatverandering). Om de ecosystemen te redden zijn er ongekende inspanningen van de mensheid nodig. Mensen moeten bereid zijn grote offers te brengen. Christenen zijn hiervoor minder gemotiveerd, omdat ze denken dat er een almachtige goede god is die ervoor zorgt dat alles uiteindelijk goed komt, zowel met deze aarde, als met alle mensen. Een christen zal misschien nog wel zijn best voor het milieu willen doen, maar als hij dat niet doet, zo denkt hij, is het allemaal niet verloren want God heeft de macht in handen om deze problemen allemaal op te lossen, en God is goed, dus alles komt goed.  Weliswaar predikt de christelijke moraal in naam zoiets als rentmeesterschap en zorgzaamheid voor leven en natuur, maar de geschiedenis van de westerse wereld, overwegend christelijk gedurende het laatste millennium, leert ons dat geen enkel ander werelddeel zo desastreus in de natuur heeft huisgehouden als het westers/christelijke.

Inadequaat denken

In onze hedendaagse wereld zien we een veelheid van machten met tegengestelde belangen en richtingen. Denk aan bedrijven zoals Google, Apple, Facebook, Exxon, Shell, maar ook aan naties zoals de VS, China en Rusland. Machten komen op, worden dominant, verzwakken en gaan ten onder. Deze machten gaan vaak wisselende coalities met elkaar aan, en soms is de ene coalitie dominant en soms de andere. Soms is er oorlog en chaos, en soms is er een soort van evenwicht en balans. Het idee van de ene almachtige christelijke god die een bepaalde richting met de wereld op wil, strookt niet met hoe onze wereld in elkaar steekt.

Samengevat: het christelijke paradigma kenmerkt zich door een grote mate van intolerantie, rigiditeit en monocultuur, en is daarmee een sta-in-de-weg voor het natie-gebonden eco-humanisme.

[1] Je kunt dit vergelijken met het verkeer. Algemeen welzijn in het verkeer is dat het verkeer goed doorstroomt, en daarvoor zijn een aantal geboden en verboden opgesteld (geef rechts voorrang, stop voor rood licht enzovoorts) en waarden (respect, vriendelijkheid) en rechten (op een snelweg mag je 100 km per uur rijden).

[2] Theoretisch, bij overvloed, zou er geen strijd om het bestaan zijn, maar het aardse leven kenmerkt zich door schaarste aan grondstoffen, land en water. Veel oorlogen ontstaan om grondstoffen of territoria.

[3] Daarnaast is de eigen veiligheid afhankelijk van de coherentie in een natie (is er een eenheid?) en de loyaliteit van de inwoners en de motivatie om eventueel te strijden tegen binnendringers.

[4] Denk aan jagers-verzamelaars die geen voorraden hebben en geen langdurige oorlogen kunnen voeren.

[5] Bepaalde overgeleverde gewoontes kunnen iets ritueels en sacraals hebben. Doordat ze een lange geschiedenis hebben, hebben ze iets eerbiedwaardigs wat een individu ontzag kan inboezemen (dat is goed tegen egocentrisme). Je doet iets wat vanaf vele generaties is overgedragen over honderden, misschien wel duizenden jaren. Zo’n lang verleden geeft er een zeker gewicht aan. Elke nieuwe gewoonte of ritueel zal net als een jong boompje moeten groeien en het zal nog vele jaren duren voor ze een zwaar gewicht krijgt.

[6] De beschouwingen over het christelijke paradigma zijn extrapoleerbaar naar het islamitische paradigma dat veel overeenkomsten vertoont met het christelijke.

[7] Ik vat de geleidelijke ontwikkeling van christelijke fundamentalisme naar christelijk gekleurd humanisme dus niet op als een paradigmaverandering, maar als een geleidelijke verzwakking van een oud paradigma. Dat neemt overigens niet weg, zoals al gezegd, dat het oude paradigma weer aan kracht kan winnen als de situatie in de samenleving ingrijpend verandert ( ineenstorting van de economie, armoede en oorlog).

[8] Let wel, hoe meer mensen worden bekeerd tot het christelijke geloof, hoe sterker de kracht van de massa om het onmogelijke (opstanding uit de dood) te geloven, en hoe beter je de twijfels kan onderdrukken.

[9] Maar volgens de christelijke leer wordt dit verdriet na de dood ruimschoots goedgemaakt, als je tenminste de christelijke geboden trouw hebt gevolgd. “Beter tijdelijk ongelukkig nu, dan eeuwig ongelukkig straks.”